WAINWRIGHT
Zie "Wright"

WALKINSHAW
(WALKINGSHAW, WALKEINSCHAW, WALKYNGSCHAW)
De naam Walkinshaw of Walkingshaw, is van territoriale oorsprong en is ontleend uit de naam van de grondeigendommen van Walkinshaw in Renfrewshire.
Duugallus filius Cristini, rechter van Levenax, die ergens rond 1235 zijn land van Cnoc verruilde voor het land van Walkeinschaw, is degene van wie alle Walkinshaws afstammen.
De wapenmeesters van de Walkinshaws, 'twee boswachters in lange jurken', komen voort uit het feit dat de familie de erfelijkheidspositie van boswachters bekleedde voor de baronie van Renfrew voor de Hoge Stewards van Schotland.
In 1551 werd Robert Walkyngschaw in Glasgow vermeld als getuige van een charter (oorkonde) en er is in 1562 ook een notering van een grondschenking aan Constantine Walkinschaw.
Een Adam Walkinschaw werd in 1679 opgenomen in de parochie van Fogo (Berwickshire) en een zekere Clementina Maria Walkinshaw (1720-1802), uit een Jacobitische familie in Lanarkshire, was de minnares van de Jonge Troonpretendent, Charles Edward Stuart, maar dwong zichzelf om te vertrekken omdat hij haar naar verluidt fysiek had misbruikt. Ze hadden samen een dochter, Charlotte Stuart, geboren op 29 oktober 1753, die stierf aan leverkanker in Bologna op 17 november 1789. Ze was toen 36 jaar oud.

WALKER
(WALKERE)
De voorname achternaam Walker is van oude Angelsaksische oorsprong. Het is afgeleid van het Oud-Engelse (Angelsaksische) 'wealcere', wat 'voller' betekent, een bezigheid die het schuren en verdikken van onbewerkte stoffen omvat door het te slaan en in water te vertrappen. Heel waarschijnlijk was dit de job van de stamvader van deze naam. De naam Walker is ook verschenen als een vertaling van het Gaelic 'Mac an Fhucadair', wat 'zoon van het vollere' betekent.
De achternaam Walker werd voor het eerst gevonden in Berwickshire, een oud graafschap van Schotland, momenteel onderdeel van de Scottish Borders Council Area, gelegen in het oostelijke deel van de grensstreek (Border Region) van Schotland, waar de eerste geregistreerde Thomas dictus Walker lijkt te zijn, die daar is geregistreerd 1324. Een paar jaar later, "hield William Walkere land in Inuernys in 1361, en Andrew en John Fulloni waren pachters van de Douglas in de baronie van Buittle in 1376."
Een andere bron merkt op dat de familie Schots is "niet via Northumberland, waar het weinig voorkomt, maar via Cumberland naar het graafschap Dumfries is getrokken". De familie is redelijk vertegenwoordigd in heel Schotland, behalve in het uiterste noorden.

WALLACE
(WALLIS, WALLYS, WALACE, UALLAS)
In oude Latijnse documenten wordt de term Walensis gebruikt om het Welsh aan te duiden, maar in Schotland wordt het vaker gebruikt als een inheemse naam die 'Strathclyde Brit' betekent en niet, zoals vaak wordt gedacht, een Welshman die in oorsprong van de Normandische Fransen afkomstig is. Het is van deze Walensis 'Strathclyde Brit' dat de naam Wallace is afgeleid.
De naam van de clan Wallace werd voor het eerst gevonden in twaalfde eeuwse archieven met betrekking tot het bezit van uitgestrekte landen rond Ayrshire en Renfrewshire.
Richard Walensis van Riccarton wordt geprezen als de oprichter van de familie Wallace.
Het motto van de Wallace-clan is "Pro Libertate - for liberty" en geen enkel lid van de familie omvat dat ideaal méér dan de grote Schotse patriot, Sir William Wallace van Elderslie. De Wallace-clan had geweigerd zich aan Edward I te onderwerpen en William leidde zijn familie en mede-patriotten in wat een van de vroegste guerrilla-campagnes in de militaire geschiedenis zou worden.
Zijn militaire genie maakte hem gehaat en gevreesd door Edward I en hij stond traditioneel bekend als "Bewaker van Schotland" (Guardian of Scotland). Hij werd uiteindelijk verraden aan de Engelsen en met grote brutaliteit geëxecuteerd (gevierendeeld).
De volgende eeuwen na de onafhankelijkheidsstrijd van Schotland bleef de familie Wallace een culturele en politieke stempel drukken op Schotland. In de 15de eeuw waren er voortdurende schermutselingen tussen de Schotten en de Engelsen, bekend als de Anglo-Schotse grensoorlogen. Bij de Slag om Sark in 1448 beval generaal John Wallace mannen in wat een zeer beslissende overwinning was voor de Schotten op de Engelse strijdkrachten van de 2de Graaf van Northumberland.
De Wallaces erfden het landgoed Craigie van de Lindsays ergens in de jaren 1600 nadat een Wallace trouwde met de erfgenaam van Sir John Lindsay van Craigie. Het zijn de Wallaces of Craigie waar de hogere tak van de clan van afstamt.
Tijdens de bezetting van het Clan Gordon Huntly Castle in 1640 diende kapitein James Wallace onder generaal Robert Monro. Een andere Wallace uit die tijd was de royalist Sir Hugh Wallace, die een regiment trainde om tegen het leger van Cromwell te vechten tijdens de burgeroorlog.
In de tweede helft van de 17e eeuw probeerde Sir William Alexander van Menstreis het Nova Scotia-gebied als een Schotse kolonie te bewerkstelligen door van een deel van de Schotse adel 'Baron van Nova Scotia' te maken, waaronder Hugh Wallace van Craigie in 1669. Hugh was getrouwd met Esther Kerr, de dochter van de Laird of Little Dean.
Helaas voor het paar werd hun enige zoon geboren met een hersenbeschadiging. Bij de dood van Sir Hugh, de kleinzoon van zijn broer, werd de Eerwaarde William Wallace van Falford tweede baronet. De Eerwaarde was een prominente en vooraanstaande advocaat die de op een na hoogste rechter van Schotland werd (Lord Justice Clerk).
Sir Hew Wallace van Wolmet werd de 4de baronet nadat de 3de, zijn broer, stierf en zijn dochter verliet. De enige zoon van de 5de baronet, Sir Thomas Wallace, stierf jong en dus werden zijn landgoederen doorgegeven aan zijn dochter, Frances. Frances trouwde in 1760 met John Dunlop van Dunlop (een vriend van dichter Robert Burns). De oudste zoon van Dunlop, Sir John, erfde de titel en werd de 6de baronet van Craigie. Hij nam ook de naam Wallace aan.
De Wallaces off Cairnhill, een cadettak die al een aantal generaties in Jamaica woonde, werd in de 19e eeuw de hoofdlijn van de clan. Die familie erfde de landgoederen Clancaird en Busbie in Ayrshire door huwelijk. Kapitein Henry Wallace van Busbie en Clancaird werd chieftain van de Clan Wallace in 1888. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd Robert Wallace geëerd met zowel de Belgische als de Franse Croix de Guerre en zijn zoon Malcolm, werd bevorderd tot  kolonel in het leger, tijdens de Tweede Wereldoorlog in Korea en Borneo. Zijn broer, Ian, volgde hem op in 1991 en werd de 35ste clanleider.


WARDLAW
(WARDLAWE, WARDLOW, WWADLOW, WADLEY)
In heel Schotland zijn er een aantal plaatsen met de naam Wardlaw, maar het is niet mogelijk om te zeggen van welke deze achternaam afkomstig is, mocht de naam inderdaad van een territoriale oorsprong zijn. Er is echter geen bewijs van een familie van Wardlaws.
In de buurt van Beauly, in de Hooglanden, is er een Wardlaw, "de uitkijkheuvel waar van de bewakers van de Normandische Heer van de Aird, John Byset", waarvan sprake is in 1210 als Wardelaue. Hieraan merk je de vroege introductie van de Engelse taal in dit gebied.
De eerste vermelding van deze achternaam in Schotland lijkt Henricus de Wardlaw te zijn, die door Robert I een eigendomscharter verkreeg voor de helft van de baronie Wiltone in Roxburghshire.
In 1358 was meester Walter de Wardlaw (overleden in 1387) in Aberdeen arts, ‘sacre pagine’ en canon van de stad.
In 1363 was dezelfde Walter de Wardlaw aartsdiaken van Lothian. Tussen 1367 tot het jaar van zijn dood in 1387 werd hij een populaire en gevierde bisschop van Glasgow.
Tijdens het westerse schisma, toen Schotland in 1383 de zijde van het Avignon-pausdom koos, maakte de Avignon Paus Clemens VII deze Wardlaw tot kardinaalpriester.
Hij was ook een ambassadeur in Engeland.
Henry Wardlaw, de neef van Walter Wardlaw, was de bisschop van St. Andrews tussen 1403 en 1440. Hij zou één van de beroemdste personen van zijn tijd zijn geweest en de stichter van de Universiteit van St. Andrews.
De Wardlaws van Pitreavie stammen af ​​van Henry's broer William (overleden in 1420).
Een charter van Hugh Fraser van Lovat werd medeondertekend door Sir Patrick van Warlaw in 1436 en in 1467 werd Alexander Wardlaw of Warlaw van Warenston geregistreerd als getuige in Edinburgh.
In 1397 verkreeg Henry van Wardelawe veilige doorgang in Engeland en in 1467 ontving John van Wardlawe van Recardton ook veilige doorgang in Engeland.

WATSON
(WATTSON, WALTERSON, MacWATTIE)
De naam Watson is afgeleid van Walter samen met vele anderen zoals Wat, Watt MacWattie, Macouat en MacWatson.
De naam komt vrij veel voor in Schotland (de 20ste meest voorkomende naam in 2003) en Engeland, maar wordt sterker geassocieerd met bepaalde gebieden zoals Aberdeen en Kinkardineshire.
De Watsons zijn verbonden met de Forbes-clan in Angus en met de Buchanans in Stirlingshire en het westen van Perthshire.
- In de veertiende eeuw zijn er landeigenaren in Watson in Edinburgh.
- 1402 Uit de gegevens blijkt dat Robert Watsoun in Aberdeen woont.
- 1450 Nicholas Watson van Dalkieth landde in de buurt van Arbroath.
- 1493 Sir Donald Watsone was een kerkpresbyter in het bisdom Moray
- 1494 Walter Watson was burgess en landeigenaar in Dumbarton en een aantal van zijn nakomelingen werden borgtocht en provoost.
In de 16de eeuw werd de naam algemener, vooral in de laaglanden en in het noordoosten van Schotland. In de regio Aberdeen was de naam Wattie populair en in een vissersdorp in Banffshire heetten 225 van de 300 mensen die daar woonden Watt. De naam McWatters komt bijna uitsluitend voor in Caithness, waarvan wordt aangenomen dat zij volgelingen van de Sinclairs waren.
In 1741 richtte George Watson het ‘George Watson's College’ op, nu gewoon bekend als ‘Watsons’. Zijn ouders, geboren in 1654, stierven toen hij heel jong was, maar hij werd door zijn tante weggestuurd om boekhouding te gaan studeren in Rotterdam. Hij werd later hoofdaccountant bij de Bank of Scotland in 1695 en was een geweldige educatieve filantroop in Edinburgh.
James Watt is waarschijnlijk de meest bekende van deze naam. Hij was een ingenieur en uitvinder. Zijn bekendste uitvinding was de moderne stoommachine. Hij werd eerste gerangschikt, samen met Edison uit 229 belangrijke figuren in de geschiedenis van de technologie in het boek Human Accomplishments van Charles Murray.
Robert Watson-Watt was een afstammeling van James Watt en wordt gecrediteerd voor het ontwikkelen van het radarsysteem van theorie naar een werkbaar systeem, dat fundamenteel was voor de overwinning in de Battle of Britain.
Volgens de Clan Watson Society of Canada heeft Lord Lyon bevestigd dat de clan wel een leider heeft, maar de titel is niet opgeëist sinds deze in 1818 werd gehouden door James Watson van Saughton.

WAUCHOPE
(WAUGH, WAUGHE, WALGE, WACH, WALCHT)
De achternaam Wauchope is van territoriale oorsprong, afkomstig uit het district Wauchopedale in de parochie van Langholm in Dumfriesshire.
Er wordt aangenomen dat de familie zich al vroeg in Roxburghshire heeft gevestigd, maar de meeste, zo niet alle oorkondes zijn sindsdien vernietigd of verloren. Er is nooit vastgesteld dat deze familie van Wauchopes ooit huurders-in-hoofd (in capite) van de Kroon was, maar in plaats daarvan alleen de eervolle, hoewel ondergeschikte, positie van een vazal of huurder van een baron bekleedde. Toch hadden ze eigen huurders en vazallen, in de Engelse feodale wet een vavasour (medium Latin vassus vassorum).
Tijdens het bewind van Willem I, werd een charter voor Melrose Abbey door Symon de Lyndsay gezien door Ada de Waleuhope. Een dominus Ada de Waleuhope, dezelfde persoon, was getuige van een ander charter voor Melrose in dezelfde periode.
Alan de Walchope was getuige van een charter van Thomas de Lundin, ergens tussen 1203 en 1214.
Alexander II gaf de zoon van Alan de Waluchop, Robert, een charter van landen in Aberdeenshire in 1247 en twee jaar later, in 1249, werd hij als Robert de Walwehope benoemd als een van de twaalf Schotse ridders om twaalf Engelse ridders te ontmoeten om overeenstemming te bereiken over de wet van de grensmarsen. En als Robert de Walhope was hij in 1259 getuige van een schenking van gronden in Aython (Aytoun) aan de monniken van Coldingham (Berwickshire).
Een stopclaim in 1278 van Beeth-Waldef in Fife werd waargenomen door Alan de Walchop, of Walchoup.
In 1296 brachten zowel Robert de Walghope als Thomas Walghope hun eerbetoon aan Edward I van Engeland door hun naam aan de Ragman Roll te geven. De eerste doet dit in Aberdeen en de laatste in Edinburgh. Thomas Walghope was huurder onder de bisschop van St. Andrews. Het zegel van Thomas Walghope toont een havik of een raaf die een andere vogel doodt en zijn naam" S ’Thome Walchop".
In 1379 werd een Thomas de Walchope geregistreerd als zijnde sub-vicecomes van Perth.
Aan de Universiteit van Orleans was David Wauchoip de procureur van de Schotse Natie en in de archieven van de Schotse wapenschilden in Frankrijk verschijnt de achternaam als Vaucop en Vulcob.

WEBSTER
(WEBSTERE, WOBSTARE, WEBESTER)
Denaam Webster ontstond onder de ijverige bevolking van Vlaanderen, die in de middeleeuwen een belangrijke handelspartner en politieke bondgenoot van Groot-Brittannië was. Als gevolg van de frequente handelsbetrekkingen tussen de Vlaamse en Engelse landen vestigden veel Vlaamse migranten zich in Groot-Brittannië. Vroeger stonden mensen slechts onder één naam bekend. Naarmate de bevolking groeide en mensen verder reisden, werd het echter steeds noodzakelijker om een ​​extra naam aan te nemen om onderscheid te maken tussen dragers met dezelfde persoonlijke naam. Beroepsachternamen werden afgeleid van de gemeenschappelijke beroepen van het middeleeuwse tijdperk. De achternaam Webster is een beroepsnaam voor een wever van stof. De achternaam Webster is afgeleid van het Oud-Engelse woord webbestre, wat oorspronkelijk "weefster" betekende. Desalniettemin werd deze naam gewoonlijk gebruikt om in latere tijden ook naar mannelijke wevers te verwijzen.
De achternaam Webster werd voor het eerst teruggevonden in Derbyshire, waar ze vanaf ongeveer de 13e eeuw aanzienlijke landgoederen hadden in Balsover. De Websters hebben hun belangrijkste thuis in Derbyshire en daarna in Yorkshire en Lancashire. Ze zijn ook redelijk vertegenwoordigd in de oostelijke graafschappen tussen de Humber en de Theems.
Er was slechts één vermelding van de familie in de Hundredorum Rolls van 1273: John le Webestere die op dat moment in Norfolk werd vermeld. Tegen de tijd van de Yorkshire Poll Tax Rolls van 1379 waren er echter méér vermeldingen met spelling die meer eigentijds waren: Alicia Wryght, huswyfe, webster; Robertas Webester, webster; Willelmus Webester, webster. Voor beroepsnamen zoals deze werd het beroep vaak vermeld na de vermelding.
Verder naar het noorden van Schotland werden later vermeldingen teruggevonden die op een migratie van de familie daar konden wijzen. Bovendien werd de naam vaak weergegeven in de Latijnse vorm van 'textor'. Robert textor de Inuerdoret was getuige in 1288, Malcolm Wobstare, was burgess van Stirling in 1436 en het huis van Willem de wever (textor) in Lanark wordt in de vijftiende eeuw genoemd.
Vlaamse achternamen worden gekenmerkt door een groot aantal spellingsvariaties. Een reden hiervoor is dat het middeleeuwse Engels duidelijke spellingsregels miste. De spelling van achternamen werd ook beïnvloed door de officiële gerechtstalen, die Frans en Latijn waren. Namen werden zelden consequent gespeld in de middeleeuwen. Schrijvers en kerkfunctionarissen schreven namen op zoals ze klonken, in plaats van zich te houden aan specifieke spellingsregels. Mensen zagen vaak hun namen in verschillende vormen tijdens hun leven geregistreerd. Een van de grootste redenen voor verandering is de taalkundige uniciteit (enigheid- eensgezindheid) van de Vlaamse kolonisten in Engeland, die een taal spraken die nauw verwant was aan het Nederlands. De uitspraak en spelling van Vlaamse namen werden vaak aangepast aan de smaak van Engelssprekende mensen. In veel gevallen werden de eerste, laatste of middelste lettergrepen van achternamen geëlimineerd.

WEDDERBURN
(WADDERBURNE, WETHERBURNE)
Wautier de Wederburn beloofde zijn trouw aan Edward I van Engeland door zijn naam, samen met een aantal andere Schotse edelen, aan de Ragman Roll te geven in 1296. Dit maakte hem de allereerste Wedderburn die officieel werd geregistreerd in Schotland. Er zijn gegevens over een John de Wedderburn, waarvan bekend is dat hij in 1364 leefde en een William de Wedderburn tussen 1426 en 1452. De gronden van de Clan Wedderburn lagen traditioneel in Berwickshire maar ze gingen echter op relatief vroege datum over naar de belangrijkste familie van de Clan Home. De familie leek zich vervolgens te vestigen in en rond het Forfar-gebied. Aan het begin van de 15e eeuw bestonden er vier verschillende takken van de Wedderburns in Dundee en Kingennie in Forfar.
James Wedderburn, telg van één van de Dundee Wedderburns, had drie zonen, James, John en Robert. Deze mannen behoorden tot enkele van de vroegste protestantse hervormers in Schotland. Ze sloten zich aan om de beroemde Gu(i)de en Godlie Ballads te creëren, ook bekend als de Wedderburn Psalms. James Wedderburn, een afstammeling van de oudste van de drie zonen, was bisschop van Dunblane in 1636. Hij was bevriend met aartsbisschop Laud, één van degenen die verantwoordelijk was voor de invoering van een nieuwe liturgie in de kerk. Daarom werd hij gedwongen te vluchten uit Schotland. Hij vestigde zich in Canterbury waar hij stierf. Hij werd er begraven in de kathedraal van Canterbury.
David Wedderburn, telg van één van de families Dundee Wedderburn, had een kleinzoon genaamd Sir John Wedderburn. Hij had in het Britse leger gediend en was een voorstander van de regering tijdens de opstand van de Jacobieten in 1715. John stierf in 1723 waardoor de familie Dundee Wedderburn uitstierf via de directe mannelijke lijn. Hij had Blackness Castle verkocht aan Sir Alexander Wedderburn, zijn neef, die ook de baronetcy (baronetschap) zou verkrijgen. Sir Alexander was de griffier van Dundee, maar hij werd uit zijn ambt ontheven omdat hij sympathie had voor de Jacobitische zaak. Zijn oudste zoon en kleinzoon vochten in 1746 aan de zijde van Bonnie Prince Charlie in de Slag om Culloden. Wedderburn en zijn zoon vochten als vrijwilliger in het regiment van Lord Ogilvy. Wedderburn senior werd na de slag gevangen genomen en werd later geëxecuteerd wegens verraad, terwijl de zoon naar Jamaica vluchtte. De familie verloor hierna de baronetcy.
Sir David Wedderburn van Balindean slaagde erin de clan te bedriegen. Sir David was parlementslid voor het kiesdistrict Perth en was ook postmeester-generaal voor Schotland. Hij werd baronet in 1775. De achterkleinzoon van de bekende rechter, Sir Peter Wedderburn van Gosford, onderscheidde zich in de rechten en werd advocaat-generaal voor Schotland. Hij sprak zich actief uit tegen het beleid van de regering ten aanzien van de koloniën in Amerika en voorspelde zelfs correct hun zoektocht naar onafhankelijkheid van het rijk. In 1780 verkreeg hij het lordship als Lord Loughborough en 21 jaar later werd hij de graaf van Rosslyn. Wedderburn stierf zonder mannelijke erfgenaam, en dus erfde zijn neef, Sir James St Clair Erksine, het hele graafschap.
De Scrymgeour-Wedderburn Earls of Dundee hebben nu de clanchief. Het is zo geregeld dat de oudste zoon van de graaf de rol van chef van zowel Clan Wedderburn als Clan Scrymgeour zou vervullen, in plaats van de graaf zelf.
De huidige leider en erfgenaam van de graaf van Dundee is Henry David Scrymgeour-Wedderburn Lord Scrymgeour.


WEIR
(VERE, VER)
De naam Weir is afgeleid van de Norman ‘Vere’ en de naam is nu algemeen te vinden in Lanarkshire en andere delen van Schotland. De eerste persoon met deze naam die in de Schotse geschiedenis wordt genoemd, is een Radulphus de Vere in de 12e eeuw. Hij was een zoon van Aubrey, 1ste graaf van Oxford, wiens voorouders Vlaams waren.
Hij ging naar Schotland in 1165, verklaarde zijn trouw aan Willem de Leeuw en in de Slag om Alnwick in 1174 werd Ralph gevangen genomen samen met de koning. Zijn nakomelingen woonden in Blackwood in Lanarkshire, zijn kleinzoon was Richardus de Vere, die in 1296 eigenaar was van de gronden en de Barony van Blackwood. In hetzelfde jaar beloofde Richardus trouw aan Edward I door de Ragman Roll te ondertekenen. Ook dat jaar schonk de sheriff van Edinburgh verbeurd land aan een Thomas de Wer. In 1400 werd het landgoed van Blackwood geregistreerd door een charter aan Rothald Weir en de Weirs hadden veel landen in Kelso, waarvan de abdij aan het einde van de 12e eeuw door Radulphus werd geschonken. De naam wordt ook genoemd in 1489 toen George Were deelnam aan het in brand steken van de stad Dumbarton.
In 1532 ontving Alan Lockhart de doodstraf voor de moord op David en Ralph Weir, maar de straf werd nooit uitgevoerd. De meest bekend, of liever onbekende Weir was majoor Thomas Weir, die kapitein was van de stadswacht van Edinburgh. Later werd hij een fervent protestantse prediker, met druk bezochte gebedsbijeenkomsten. Tijdens één van deze bijeenkomsten bekende hij plotseling hekserij en incest. Hij had de twijfelachtige eer om de laatste man te zijn die werd verbrand voor hekserij in Schotland. ‘Weir of Hermiston’ was de titel van het laatste (onafgemaakte) boek van Robert Louis Stevenson en vertelt het verhaal van Adam Weir, Lord of Hermiston, die zijn zoon Archie ter dood veroordeelt. James Weir richtte in de 19de eeuw het ingenieursbureau G. & J. Weir & Co op in Cathcart. De clan van Weir is een Armigerous-clan en wordt erkend als een sept van de Buchanans, de MacNaughtons en de MacFarlanes. In Blackwood woonde ook een tak van de Weirs-De Veres op het landgoed Stonebyres en uit rapporten blijkt dat hun verblijf duurde van de 15e eeuw tot 1845. Het huis werd in 1934 afgebroken.

WEMYSS
(WEEMS, WEMYS, WEMES)
De naam Wemyss is afgeleid van het Gaelische ‘uaimh’ dat ‘grot’ betekent. Aan de kust van Fife, onder de ruïne die bekend staat als MacDuff's Castle, zijn Pictische grotschilderingen teruggevonden en men denkt dat net deze schilderingen de lokale plaatsnaam Wemyss hebben opgeleverd. Wemyss is sinds de twaalfde eeuw de zetel van de stamhoofden van de Clan Wemyss en ze hebben vrijwel zeker hun naam ontleend aan het land waar ze hun thuis hebben gevonden. De familie Wemyss onderscheidt zich als een van de weinige laaglandfamilies die rechtstreeks afstammen van de Keltische adel, via de MacDuff Earls of Fife. De familie zorgde aanvankelijk voor hun welvaart door de zaak van Robert de Bruce te steunen en daarna vermenigvuldigde de naam zich in vele takken. De familiezetel, Wemyss Castle, werd vroeg in de dertiende eeuw gebouwd en onderscheidt zich als de plaats waar de eerste ontmoeting van Mary, Queen of Scots en haar toekomstige echtgenoot, Henry, Lord Darnley plaatsvond. Tegen de achttiende eeuw werd de familie Wemyss erkend als de hoge vertegenwoordigers van het oude graafschap van Fife.

WHITEFORD
(Quhitefuird, Quhitfurde, Quhytfuird, Quheitfurd, Quhytfurde, Quhytefurd, Quhytefurde en Quhytfurd, Whitefoord, Witford, Wheteford)

De achternaam Whiteford, ook bekend als Whitefoord en Whitford, is van territoriale oorsprong, afkomstig uit het Whitefoord-land op de Cart-rivier ongeveer drie mijl ten noorden van Paisley in Renfrewshire.
In 1263 werd echter een charter van Alexander III medeondertekend door een zekere Walter Whitefoord.
In 1413 werd een notariele akte opgesteld door Johannes de Quhetfurd dominus ejusdem, en een andere Johannes Quhitefurd kreeg vergeving voor zijn aandeel in de verbranding van Dunbertane in 1489. In 1489/90 werd Robert Quhytfurd geregistreerd als keldermeester van Crossarguel. Hij is dezelfde persoon als de Robert de Quintford, of Quintfurt, die in 1491 werd gekozen als abt. In het testament van Egidia Blair, Lady Row, wordt in 1530 een John Whytefurd genoemd. In 1553 werd John Quhitefurde geregistreerd als getuige en vijf jaar later, in 1558, werd John Quhitefurde van Myltoune beschuldigd voor de inval van Laurder. De hoofdlijn van deze familie eindigde ergens rond 1668 met de dood van Sir John.

WHITELAW
(WHITLAWE, WHYTLAW, QUHITELAU, QUHYETLAW, QUHYTELAW, QWHYTLAWE)
De achternaam Whitelaw is van territoriale oorsprong, afkomstig uit het land van Whitelaw, in de parochie van Morebattle. In de parochie Bowden in Roxburghshire was er ook een baronie Whitelaw. In 1296 beloofde John de Wytelowe, van het graafschap Edneburk, zijn trouw aan Edward I van Engeland door, samen met vele andere Schotse edelen, de Ragman Roll te ondertekenen. Zijn zegel vertoonde een bloem met zeven bladeren en zijn naam, "S ’Joh’s de Vitlav". John was ook een voorvader van de Whitelaws van Dunbar. Er is een verslag van een John Whitelaw de eodem die in 1430 jurylid was bij een onderzoek naar de grenzen van de landen van Gladmor. James III James III In 1470 werd Archibald de Quhitelaw genoteerd als de aartsdiaken op St. Andrews ‘infra partes Laudonie’. Hij wordt opnieuw genoemd tussen 1486 en 1488, maar als Archibald Quhitelaw en Quhitlau. Archibald was ook een vooraanstaand prelaat en staatssecretaris van koning James III (1460-1488). In 1560 werd Patrick Quhitlaw als een 'landbouwer' van Pettindreich geregistreerd. In 1578 werd een Bartholomew Quhytlaw in het bezit gesteld van een sasine van land in Paxtoun. In 1586 werd Margaret Quhytlaw geregistreerd als zijnde de erfgenaam van Patrick Quhytlaw de eodem.

WINTERS
(WINTER, WYNTER)
De geschiedenis van deze naam is verbonden met de Britse Angelsaksische stammen. De naam werd gegeven aan iemand die tijdens de winterperiode geboren werd, afgeleid van het oude Engelse woord "wintar", dat "nat seizoen" betekent.
De familienaam Winters werd voor het eerst gevonden in Gloucestershire.
De Hundredorum Rolls uit 1273 vermeldden Wynter Mariot in Norfolk en Gelle Winter in Cambridgeshire, dus zoals je kunt zien was de naam al in gebruik als voor- en achternaam vanaf zeer vroege tijden.Verder naar het noorden in Schotland, "Elsi, zoon van Winter, verkreeg een schenking van de landen van Thirlstane uit Hugh de Morville vóór 1162. Jop Wyntyr was een getuige in Yester in het jaar 1374.

WILSON
(WILLSON, WILSONE, WULSON, WILSOUN)
Het verhaal van de naam Wilson begint onder de Viking-kolonisten die in het middeleeuwse tijdperk in Schotland aankwamen. De naam Wilson is afgeleid van de persoonlijke naam William. De naam was letterlijk afgeleid van de patroniem uitdrukking zoon van William of zoon van Wil.
De achternaam Wilson werd voor het eerst gevonden in Berwickshire, een oud graafschap van Schotland, tegenwoordig onderdeel van het Scottish Borders Council Area, gelegen in het oostelijke deel van de Borders Region van Schotland, waar John Wulson een koopman
was in dienst van Sir John van Montgomery in 1405. Michael Wilsoun was Burgess of Irvine in 1418. John Wilson was Burgess van Berwick in 1467.

WISHART
(WISHARD, WYCHART, WYCHART, WISEHART, WISHEART, WISEHEART)
Onder de volkeren van het oude Schotland waren de Strathclyde-Britten de eersten die de naam Wishart gebruikten.
Het was de naam voor iemand die in Stirling woonde.
De achternaam Wishart werd voor het eerst teruggevonden in Stirlingshire, waar de familie sinds lang hun familiezetel hadden. William Wishart verkreeg een subsidie ​​van de molen van de abdij van Cambus Kenneth in het jaar 1200. Hij werd ook geassocieerd met landen in Conon en Tulloch in 1254. Een andere William Wishart was een monnik in St. Andrews in 1250. De familie had ook de landen van Kenny Murchardynin bezit in 1279. Sir John Wishart bracht in 1296 hulde aan koning Edward I van Engeland tijdens zijn korte verovering van Schotland. Andrew Wycchard (Wyschard of Wychard) van Schotland, was een krijgsgevangene in Hereford Castle (1305-1307). George Wischart werd verbrand voor ketterij in St. Andrews (1545/1546) en een latere George Wischart was eerste bisschop van Edinburgh na de Restauratie en tevens kapelaan en biograaf van de markies van Montrose. De familie leeft al heel lang in Forfarshire en stamt af van Robert, een natuurlijke zoon van David, graaf van Huntingdon, die op kruistocht naar het Heilige Land was gegaan. Men noemde hem Guishart vanwege de slachting die hij maakte van de Saracenen. Adam Wishart van Logie, leefde in 1272. Robert Wishart (overleden 1316), was bisschop van Glasgow en behoorde tot de familie van Wishart of Wiseheart van Pittarrow, Forfarshire. Hij was een neef of neef van William Wishart, bisschop van St. Andrews en kanselier van Schotland. 

WOOD
(WOULD, WOOD, WOODS, WODE, WOID, WODES, VOULD, VOUD, VODE)
De achternaam Wood is afgeleid van het Midden-Engelse woord 'wode', wat 'hout' betekent, wat suggereert dat de oorspronkelijke drager van de naam in de buurt van een bos woonde of misschien als houthakker of boswachter de kost verdiende.
De achternaam Wood werd voor het eerst gevonden in Leicestershire, Engeland. Na de aanstelling van William op de Engelse troon werd het gezin echter door de koning van hun grondbezit in Leicestershire beroofd en naar het noordelijke Dumfriesshire verplaatst. De eerste van de familie in deze regio zou afstammen van een Normandische ridder met de naam Ernald de Bosco (Bosco is een gelatiniseerde vorm van hout), die William de Veroveraar vergezelde. Men denkt dat een aantal Boscos samen met andere Anglo-Normandische families naar het noorden zijn verhuisd in het kielzog van Margaret, de tweede vrouw van koning Malcolm Ceanmore, om te ontsnappen aan de zware dictatuur van William.

WRIGHT
(Right, Wrighte)
De naam "wright" werd als voornaam opgepikt voor iederen die dingen maakte of "wrought" op de eilanden.
In Engeland werd hier soms een prefix bij geplaatst, zoals "cart-" (kar), "wain (wagon)" (wagen), "sieve" (zeef) enzovoort.
Wright is nu een veel voorkomende familienaam op de Britse eilanden, met afgeleiden als Cartwright (karrenmaker), Wainwright (wagenmaker) of Sievewright (maker van zeven), die méér voorkomen zuidwaarts van de Schotse grens. De familienaam "Wright" alleen overleefde langer voor algemeen gebruik in Schotland, dan in Engeland.
Het merendeel van de Schotse Wrights was schrijnwerker en er is geen andere familienaam alom verspreid in Schotland om dit beroep van houtbewerker eer te bewijzen, de namen "Carpenter" en "Joiner" zijn zeldzaam in Schotland. Er bestaat echter ook een Gaelic woord om hetzelfde aan te duiden, namelijk "saor". Hier stamt ook "saw" (zaag) vanaf. De zoon van de schrijnwerker werd dan "Mac an tsaoir" genoemd, dat verengelst werd tot "MacIntyre" (Macateer in Ierland).
Een clan uit Argyll, de MacIntyres waren in erfelijke lijn boswachters van de Stewarts van Lorn. In de tweede wereldoorlog vochten ze, samen met de MacColls en nog anderen, onder het banier van de Stewarts of Appin. 

WULDNY, WUDNY
Zie "Udney"

Deel deze pagina